nu dit:
Ik ga nog eens voorlezen op Valentijnsdag en zoals altijd maak ik dat wereldkundig als alle kaartjes al verkocht zijn.
Maar wacht, hier: het gedicht waar ik het geëerd publiek, de dwaze verliefden vrijdagavond de stormy stormy night mee ga insturen.
Wreed, wreed triestig en een tsietske hoopvol. Maar toch wreed triestig.
Of zie ik dat mis?
XCIII
Als op een keer jouw borst zich in zal houden,
iets niet meer brandend door je aderen gaat,
je stem je mond verlaat en toch geen woord is,
je handen slapen, 't vliegen zijn verleerd,
Matilde, laat je lippen dan halfopen;
die laatste kus moet voortduren met mij,
moet in je mond voor eeuwig roerloos blijven,
ook mij zo vergezellen in mijn dood.
Als 'k sterf kus ik je vreemde, koude mond
omarm je lichaam, een verloren tros,
zoek ik het licht van jouw gesloten ogen.
En valt onze omarming in de aarde
dan zullen wij, verstrengeld in één dood,
zo in een kus voor eeuwig blijven leven.
P. Neruda
Alstublieft.